Eind Goed, Alles Goed
In Antwerpen leefde voor vijftig jaren een venijnig ventje, vol frustraties. Hoewel klein van gestalte, toch was zijn bekendheid zeer groot in de haven, dit onder zijn bijnaam „Patatje“.
Tijdens mijn studiejaren op de zeevaartschool in Antwerpen, heb ik hem dikwijls zien staan, al of niet in aktie.Ik heb eigenlijk nooit met hem gesproken – misschien best zo – want hij was een ambetant baasje.
Wie was hij dan wel? Hij was een té nieuwsgierige en té onverbiddelijke ridder van de douane - brigade in de haven van Antwerpen. Mensen die het konden weten, omdat ze het hadden horen zeggen van anderen, die het hadden horen zeggen van nog anderen, beweerden dat hij op een dag onterecht gestraft werd door zijn oversten, voor feiten die niet op zijn palmares stonden. In elk geval was zijn straf zeer hard : overplaatsing naar de wegbrigarde en aldus gestationeerd aan de dokken van Antwerpen.
Overigens, de overplaatsing was een zware straf voor Patatje, maar ook voor zijn adjunct. Niemand in het korps voelde er iets voor om Patatje bis te spelen en niemand die zich spontaan beschikbaar stelde. Dus werden verplichte vrijwilligers aangeduid als schaduwkabinet.
De vaste standplaats van het douane – duo was een straatstrook van 50 meter en 8 Meter breed, op een 50 tal meters voorbij de zeevaartschool, juist achter een haakse bocht, de perfekte val. Het duo was altijd ter plaatse in weer en wind, en dit op alle werkdagen van 08 uur tot 17 uur.
Hier verwierf hij zijn reputatie van Patatje, de onverbiddelijke douane – ridder van de dokken van Antwerpen. Hier kon hij zijn wraakgevoelens de vrije teugels laten en deed hij dit dan ook met veel inzet en energie. Hij hield alle auto´s staande, die hem verdacht voorkwamen en met de hulp van zijn schaduw – douanier werd er grondig gezocht naar smokkelwaar. Dat hij zo veel files heeft veroorzaakt spreekt vanzelf, maar het raakte zijn koude kleren niet. Hij vond zichzelf een zeer plichtbewuste ambtenaar, noch min noch meer.
Toch werd brigardier Patatje op het hoofdkwartier niet bijzonder gewaardeerd voor zijn harde hand en grote buit, in ´tegendeel. Het regende klachten op het douane – kantoor, maar hij stond recht in zijn douaneschoenen. Dat zijn bazen dikwijls verveeld waren met zijn rijke buit, was niet zijn probleem. In de gaarkeukens in de haven vertelde men dat hij zelfs een auto met diplomaten – statuut, niet ontzag.
Maar wat dan, als men een farde sigaretjes of een paar flesjes whisky wilde meenemen naar huis? Een eerste mogelijkheid was een behoorlijk lange omweg langs de Noorderlaan, een tweede mogelijkheid was het werkrooster van Patatje te respekteren, m.a.w. alleen s´nachts of in het weekeind „Handelen“ en daarbij te hopen dat geen vliegende brigade het plezier, of het resultaat kwam bederven, Er was nog een derde mogelijkheid om het probleem Patatje te omzeilen, maar die was voor zeer weinigen weggelegd, zoals blijkt uit volgend, echt gebeurd, verhaal.
In de zomer van 1964 kwam de „ Julien Deweert „ een houtbootje met mezelf als stuurman en Oostende als thuishaven, aanmeren in het houtdok in Antwerpen. Na het afmeren werd alles klaargemaakt voor het lossen van de lading, voorzien voor de volgende maandag.
Op die fameuse vrijdagmorgen, rond negen uur, kwam plotseling de vliegende brigade van de douane – ook „de zwarte“ genoemd – aangereden langs ons schip. Vijf douaniers stapten uit de eerste auto en een andere douanier, zichtbaar de chef, stapte uit een tweede auto. Ze stegen bij ons aan boord en de chef van de zwarte klopte aan bij onze kapitein met de melding, dat ze ons schip en ook de verblijven zouden doorzoeken naar smokkelwaar.
Onze kapitein, een sluwe vos met veel smokkelervaring, nodigde de capo van de zwarte uit om in zijn hut een biertje te drinken, in afwachting. De douaniers hadden in die tijd de reputatie van stevige drinkers. Het werden wel lekkere pintjes en ik hoorde ze lachen tot in mijn hut.
Een uurtje later kwam een „vliegende brigardier“ aan zijn capo melden dat ze het ganse schip doorzocht en niets gevonden hadden. Hij kon dus de „Julien Deweert „ vrij geven… Het ganse schip, ja maar op uitzondering van, het logies van de kapitein, want hun baas en de kapitein waren zich hier aan het amuseren bij een lekker pintje – dus zeker niet storen.
Dan nam de capo afscheid van onze kapitein en bedankte zich voor de pintjes en de ontvangst. Daarop vroeg onze „ ouwen“ doodskalm, waar hij nu heen moest? Het antwoord was zeer voordelig,“naar het douane – depot in de stad“. Oh zei onze „ouwen“, mag ik dan misschien meerijden met u tot aan het depot, dan kann ik verder tevoet naar het station – niet zo veraf. Natuurlijk kapitein, ik zal je met plezier meenemen en afzetten aan het Centraal Station.
Toen ging onze kapitein vlug in zijn slaaphut en kwam terug buiten met twee grote koffers. Hij sloot zijn verblijf af en wilde zijn bagage van boord dragen. Daarop sprak de capo hem aan als een volleerd gentleman, „kom kapitein ik zal wel een van de koffers dragen“. Zo zag ik beiden het schip verlaten, elk met een grote koffer in de hand. De koffers werden ingeladen in de auto van het hoofd van de vliegende brigade, en zij reden, volgens de kortste weg naar het Centraal Station. En die kortste weg passeerde langs het territorium van Patatje en C°.
Hij stond er wel degelijk op uitkijk, Patatje, tesamen met zijn assistent. Vanzelfsprekend kon de capo gewoon doorrijden. Hij had alleen recht op een flauwe glimlach en een teken van O.K. – rijdt maar door. Kort daarna kwamen ze aan voor het Centraal Station. De capo hielp de kapitein bij het uitladen van de koffers en wenste hem goede reis. Dit zou normaal het einde van dit verhaal betekenen ware het niet dat ….
Op maandag kwam onze kapitein terug aan boord, met een brede lach. Hij kon zijn verhaal niet snel genoeg kwijt.
Moet ge weten stuurman; ge hebt gezien dat ik het schip verlaten heb met twee grote koffers …. Wel een van die koffers zat eivol met smokkel sigaretten en smokkel whisky, en precies die koffer droeg de douane inspekteur zelf van boord en in de auto. Hij beschreef het fantastisch gevoel met een koffer vol smokkelwaar , probleemloos voorbij de gevaarlijkste douane – plek in de haven, te worden geloodst. Er kon gewoonweg niets mislopen.
De baas van de vliegende brigade, een achtbare ambtenaar, heeft zeker nooit geweten dat hij Patatje had uitgeschakeld. Patatje zelf heeft het gelukkig ook nooit geweten.
Onze kapitein, de „lachende“ derde, had wel degelijk een derde mogelijkheid benut om Patatje uit te omzeilen. Einde goed, alles goed.