Jamaica Story
Als Visserszoon leefde ik mijn jeugd in de visserij en mijn jongens-droom was “ Ooit schipper te worden op een Yslandvaarder. „ Hoezo Yslandvaarder? Wel omdat de grootste vissersvaartuigen ( de visbakken genoemd in de volksmond ) naar Ysland voeren om er te vissen op kabeljauw. Daarenboven had de schipper van een Yslander een hoog aanzien, ( de status van een baron ). Door omstandigheden ben ik geen visser geworden, wel officier op de lange omvaart – dus was voor mij het zeewater ook altijd nat en smaakte naar zout.
Reeds als cadet aan de zeevaartschool droomde ik van de Caraiben: die exotische namen als Cuba, Jamaica, Haiti, Martinique en de gedachten aan een blauwe hemel,witte stranden, goede rhum en lekkere meisjes versterkten mijn verlangen naar avontuur.
In 1966 lukte het : ik monsterde aan als 2e dek-officier ( heeft niets te maken met de term dekken uit de veeartsenij) op de zwitserse cargo „Cristallina“, met als vaar gebied lijndienst tussen NW Europa en jawel….. de Caribische Zee. Het was een prachtige tijd, ik denk er graag aan terug. Toch is er van alle ervaringen een die alles overheerst.
Wij schrijven maart 1967, mijn tweede reis als 2e stuurman ( scheepstaal voor dek-officier ). Op een lentedag liepen wij de haven van Kingston – Jamaica binnen. Kingston was een zeer onrustige haven en s´nachts was het zeer onveilig op straat. Er werden wekelijks twee criminelen opgehangen. De Jamaicanen, eerst sinds 1960 onafhankelijk van Engeland, haatten de engelse kolonisatoren en wij waren voor hen niet veel meer dan veredelde Engelsen. Er waren altijd spanningen tussen de bemanning en de dokwerkers,wij waren er nooit helemaal gerust.
Zoals steeds was het prachtig weder en behoorlijk warm. Ik stond, vooraan op de bak – in beter nederlands “de boeg“ – bij het aanmeren. Toen de „Cristallina“ de kade naderde begon een groep dokkers naar mij te zwaaien en te roepen „Hey white man, nice that you are back“ Dit was straffe toebak en ongehoord; den ouwen kon niet volgen ( ik eigenlijk ook niet goed…) Nog straffer, toen ons schip gemeerd was, kwamen verschillende dokkers naar mij toe om mij de hand te drukken- „halo white man ! „ En dit in Kingston… Velen aan boord hadden dit gezien, maar niemand kon geloven wat hij zag. Die zwarte schreeuwerige, nerveuse , niet goed –riekende mannen waren helemaal niet geliefd bij het scheepspersoneel. Wat was er aan de hand, wat was de verklaring ?
Het verhaal begon in de haven van Antwerpen, eind januari 1967. Bij mijn inscheping, vlak voor de afvaart, was de Cristallina praktisch afgeladen. Ik had vluchtig een kijkje genomen in de luiken en gezien dat het bovendek van luik 2 eivol was met meel in zakken met er bovenop een 30tal zware personenwagens, die juist onder het dek pasten, kwestie van geen plaats te verliezen. Hoe die wagens daar geraakt zijn op die hobbelige bloemzakken was voor mij een raadsel, want ik was er niet bij.De eerste officier beweerde dat de antwerpse dokwerkers speciale platen gebruikten. Later, op zee beweerde onze duitse kapitein dat hij altijd de auto´s op de bloemzakken laadt, omdat ze zo niet meer bewogen bij slecht weder. In theorie juist, maar …. In elk geval, die dagen in Kingston zouden onvergetelijk worden.
Op die dag rond 8h00, kwam ik op dek om de losoperaties op te volgen. Op het voordek kwam ik direkt in een ongewenste oorlog terecht; de dokwerkers weigerden furieus te werken want het was veel te lastig om die zware auto´s,die eerst moesten gelost worden , te verplaatsen over de gevulde bloemzakken. Dus er gebeurde niets, helemaal niets, en dat was zeker niet de bedoeling. De eerste stuurman, mijn baas dus, was van het dek weggevlucht, zelf de jamaicaanse ploegbaas, een stevig stuk mens met kloeke stem, bereikte helemaal niets. Hij werd luid uitgescholden „go home you, njetman..enz „
Dan schrapte ik al mijn moed bijeen, eerder de restjes, en keek op mijn beurt over de luikrand in het ruim. Mijn tegenstrevers zagen mij direkt en dus had ik ook recht op alle mogelijke verwensingen, met als apendix : “aint gone do nothing white man. This cars will stay on board. „ Voilá, zo lagen de kaarten op tafel en ik dacht toen ook aan vluchten zoals mijn baas, maar nu brulde er ook iemand van ons en wel vanop de brug. Het was den ouwen die schreeuwde : “ Herr Legien was ist los ?“ Die luizakken moeten die autos lossen. Dit was liever gezegd dan gedaan. De kapitein kon mooi brullen want hij stond op de brug, op veilige afstand van het vuur. Ik stond bij de brand en moest pompier spelen en dus blussen.
Alles wat ik nu ondernam werd ingegeven door mijn buikgevoel. Ik deed mijn schouderstukken af, want mijn tegenstrevers schenen allergisch aan autoriteit. Dan daalde ik op mijn dooie gemak via de luiktrap in het ruim. Ik voelde al de boze blikken van de boze dokwerkers aan mijn rug kleven. Ik hoorde ze denken ; „ als die blanke hier denkt dat…“ Aan de voet van de trap bleef ik staan, dan draaide ik me langzaam om en keek in 20 paar boze ogen, die mij confronteerden met hun onwil . Ik voelde mij gelijk een bokser die uitgeteld en groggy in de ringtouwen hing.
Na een scheut van moed en zelfopoffering – het was tenslotte voor een goed doel – begaf ik mij gezapig naar de stapel bloemzakken en klom – uiterlijk kalm – naar boven. En dan stond hij daar, de 2e stuurman van de „Cristallina“, temidden van een groep zeer onvriendelijke dokkers, jamaicaanse dokkers.
Ik moet toegeven dat het zeer warm was in het ruim en bovendien was de lucht zeer droog, bloemdroog. Het was precies een bakoven en dus zeer niet-ideaal om zware arbeid te verrichten. Mijn gezond verstand – dat ook kookte van de warmte – raadde mij aan om niet te diskusieren, want de uitslag was toch „ njet man „
Ik wandelde dan maar zo ontspannen mogelijk op het slagveld van auto´s en bloemzakken. Toch moest er echt wel iets gebeuren, want die auto´s zouden zeker niet vanzelf aan land springen, ook niet als dit de beste oplossing zou zijn voor iedereen.
Nadat ik mijn tegenstanders zo de kans had gegeven om mij te analyseren en hun ongenoegen uit te schreewen, dacht ik bij mijzelf: Oké Roger, nú moet het gebeuren. In het voorbije kwartier had ik de grootste roepers uit de groep opgemerkt. De aanvoerder van het team scheen een kleine donkerhuidige vijftiger, stevig gebouwd en met een boksergezicht, die ofwel gospels zong ofwel schold . De tweede ruizestoker leek mij een schreeuwer, die luid schreeuwde omdat hij schijnbaar graag schreeuwde-zonder meer. Dan zocht ik de kleine boss op en zei: „Yes man, this is real shit „ .Niet verwonderlijk dat hij volledig akkoord was met mij – tiens. Maar chief, die 10 grote auto´s die in het luikhoofd staan, die zijn echt niet moeilijk om te lossen met het laadgerei, want men kan er gemakkelijk bij, zonder de wagens te verplaatsen.
Mijn eerste overwinning : de gospelsinger riep de anderen toe : die auto´s in het luikhoofd, die kunnen we lossen, de rest „ aint gone do man….“.Het was inderdaad relatief gemakkelijk om die 10 auto´s te lossen. Er bleven wel een 20 tal „ zeer moeilijke gevallen „ over.